omgrenzen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omgrenzen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgrenzen | te omgrenzen | ||||||||
toekomend | zullen omgrenzen | te zullen omgrenzen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgrensd | te hebben omgrensd | ||||||||
toekomend | omgrensd zullen hebben | omgrensd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omgrenzend | omgrensd | ev. omgrens |
mv. verouderd omgrenst |
omgrenze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omgrens | omgrenst | omgrenst | omgrenst | omgrenst | omgrenzen | omgrenzen | omgrenzen | |||
verleden (o.v.t.) | omgrensde | omgrensde | omgrensde | omgrensde | omgrensde | omgrensden | omgrensden | omgrensden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgrenzen | zult/zal omgrenzen | zult/zal omgrenzen | zult omgrenzen | zal omgrenzen | zullen omgrenzen | zullen omgrenzen | zullen omgrenzen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgrenzen | zou omgrenzen | zou(dt) omgrenzen | zoudt omgrenzen | zou omgrenzen | zouden omgrenzen | zouden omgrenzen | zouden omgrenzen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgrensd | hebt omgrensd | hebt/heeft omgrensd | hebt omgrensd | heeft omgrensd | hebben omgrensd | hebben omgrensd | hebben omgrensd | |||
verleden (v.v.t.) | had omgrensd | had omgrensd | had omgrensd | hadt omgrensd | had omgrensd | hadden omgrensd | hadden omgrensd | hadden omgrensd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgrensd hebben | zal/zult omgrensd hebben | zult/zal omgrensd hebben | zult omgrensd hebben | zal omgrensd hebben | zullen omgrensd hebben | zullen omgrensd hebben | zullen omgrensd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgrensd hebben | zou omgrensd hebben | zou/zoudt omgrensd hebben | zoudt omgrensd hebben | zou omgrensd hebben | zouden omgrensd hebben | zouden omgrensd hebben | zouden omgrensd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgrensd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgrensd | er is omgrensd | |||||||||
verleden | er werd omgrensd | er was omgrensd | |||||||||
toekomend | er zal omgrensd worden | er zal omgrensd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgrensd worden | er zou omgrensd zijn | |||||||||
lijdende vorm omgrensd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgrensd worden | omgrensd te worden | ||||||||
toekomend | omgrensd zullen worden | omgrensd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgrensd zijn | omgrensd te zijn | ||||||||
toekomend | omgrensd zullen zijn | omgrensd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgrensd | wordt omgrensd | wordt omgrensd | wordt omgrensd | wordt omgrensd | worden omgrensd | worden omgrensd | worden omgrensd | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgrensd | werd omgrensd | werd omgrensd | werdt omgrensd | werd omgrensd | werden omgrensd | werden omgrensd | werden omgrensd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgrensd worden | zult omgrensd worden | zult omgrensd worden | zult omgrensd worden | zal omgrensd worden | zullen omgrensd worden | zullen omgrensd worden | zullen omgrensd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgrensd worden | zou omgrensd worden | zou/zoudt omgrensd worden | zoudt omgrensd worden | zou omgrensd worden | zouden omgrensd worden | zouden omgrensd worden | zouden omgrensd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgrensd | bent omgrensd | bent/is omgrensd | zijt omgrensd | is omgrensd | zijn omgrensd | zijn omgrensd | zijn omgrensd | |||
verleden (v.v.t.) | was omgrensd | was omgrensd | was omgrensd | waart omgrensd | was omgrensd | waren omgrensd | waren omgrensd | waren omgrensd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgrensd zijn | zult omgrensd zijn | zult omgrensd zijn | zult omgrensd zijn | zal omgrensd zijn | zullen omgrensd zijn | zullen omgrensd zijn | zullen omgrensd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgrensd zijn | zou omgrensd zijn | zou/zoudt omgrensd zijn | zoudt omgrensd zijn | zou omgrensd zijn | zouden omgrensd zijn | zouden omgrensd zijn | zouden omgrensd zijn |