• om·grenst
vervoeging van
omgrenzen

omgrenst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgrenzen
    • Jij omgrenst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgrenzen
    • Hij omgrenst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omgrenzen
    • Omgrenst!