omgrenst
- om·grenst
vervoeging van |
---|
omgrenzen |
omgrenst
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgrenzen
- Jij omgrenst.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgrenzen
- Hij omgrenst.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omgrenzen
- Omgrenst!
- Het woord omgrenst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.