• om·grens
vervoeging van
omgrenzen

omgrens

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgrenzen
    • Ik omgrens. 
  2. gebiedende wijs van omgrenzen
    • Omgrens! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgrenzen
    • Omgrens je?