omcirkelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omcirkelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omcirkelen | te omcirkelen | ||||||||
toekomend | zullen omcirkelen | te zullen omcirkelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omcirkeld | te hebben omcirkeld | ||||||||
toekomend | omcirkeld zullen hebben | omcirkeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omcirkelend | omcirkeld | ev. omcirkel |
mv. verouderd omcirkelt |
omcirkele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omcirkel | omcirkelt | omcirkelt | omcirkelt | omcirkelt | omcirkelen | omcirkelen | omcirkelen | |||
verleden (o.v.t.) | omcirkelde | omcirkelde | omcirkelde | omcirkelde | omcirkelde | omcirkelden | omcirkelden | omcirkelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omcirkelen | zult/zal omcirkelen | zult/zal omcirkelen | zult omcirkelen | zal omcirkelen | zullen omcirkelen | zullen omcirkelen | zullen omcirkelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omcirkelen | zou omcirkelen | zou(dt) omcirkelen | zoudt omcirkelen | zou omcirkelen | zouden omcirkelen | zouden omcirkelen | zouden omcirkelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omcirkeld | hebt omcirkeld | hebt/heeft omcirkeld | hebt omcirkeld | heeft omcirkeld | hebben omcirkeld | hebben omcirkeld | hebben omcirkeld | |||
verleden (v.v.t.) | had omcirkeld | had omcirkeld | had omcirkeld | hadt omcirkeld | had omcirkeld | hadden omcirkeld | hadden omcirkeld | hadden omcirkeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omcirkeld hebben | zal/zult omcirkeld hebben | zult/zal omcirkeld hebben | zult omcirkeld hebben | zal omcirkeld hebben | zullen omcirkeld hebben | zullen omcirkeld hebben | zullen omcirkeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omcirkeld hebben | zou omcirkeld hebben | zou/zoudt omcirkeld hebben | zoudt omcirkeld hebben | zou omcirkeld hebben | zouden omcirkeld hebben | zouden omcirkeld hebben | zouden omcirkeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omcirkeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omcirkeld | er is omcirkeld | |||||||||
verleden | er werd omcirkeld | er was omcirkeld | |||||||||
toekomend | er zal omcirkeld worden | er zal omcirkeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omcirkeld worden | er zou omcirkeld zijn | |||||||||
lijdende vorm omcirkeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omcirkeld worden | omcirkeld te worden | ||||||||
toekomend | omcirkeld zullen worden | omcirkeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omcirkeld zijn | omcirkeld te zijn | ||||||||
toekomend | omcirkeld zullen zijn | omcirkeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omcirkeld | wordt omcirkeld | wordt omcirkeld | wordt omcirkeld | wordt omcirkeld | worden omcirkeld | worden omcirkeld | worden omcirkeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd omcirkeld | werd omcirkeld | werd omcirkeld | werdt omcirkeld | werd omcirkeld | werden omcirkeld | werden omcirkeld | werden omcirkeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omcirkeld worden | zult omcirkeld worden | zult omcirkeld worden | zult omcirkeld worden | zal omcirkeld worden | zullen omcirkeld worden | zullen omcirkeld worden | zullen omcirkeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omcirkeld worden | zou omcirkeld worden | zou/zoudt omcirkeld worden | zoudt omcirkeld worden | zou omcirkeld worden | zouden omcirkeld worden | zouden omcirkeld worden | zouden omcirkeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omcirkeld | bent omcirkeld | bent/is omcirkeld | zijt omcirkeld | is omcirkeld | zijn omcirkeld | zijn omcirkeld | zijn omcirkeld | |||
verleden (v.v.t.) | was omcirkeld | was omcirkeld | was omcirkeld | waart omcirkeld | was omcirkeld | waren omcirkeld | waren omcirkeld | waren omcirkeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omcirkeld zijn | zult omcirkeld zijn | zult omcirkeld zijn | zult omcirkeld zijn | zal omcirkeld zijn | zullen omcirkeld zijn | zullen omcirkeld zijn | zullen omcirkeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omcirkeld zijn | zou omcirkeld zijn | zou/zoudt omcirkeld zijn | zoudt omcirkeld zijn | zou omcirkeld zijn | zouden omcirkeld zijn | zouden omcirkeld zijn | zouden omcirkeld zijn |