nietig
- nie·tig
- In de betekenis van ‘onbeduidend, niet geldig’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- Afleiding van niet met het achtervoegsel -ig. [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nietig | nietiger | nietigst |
verbogen | nietige | nietigere | nietigste |
partitief | nietigs | nietigers | - |
nietig
- verwaarloosbaar klein
- Zijn bijdrage was nietig vergeleken bij de hare.
- ongeldig.
- De overeenkomst werd nietig verklaard.
1. verwaarloosbaar klein
- Het woord nietig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nietig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nietig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nietig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be