• nie·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord nietigheid nietigheden
verkleinwoord nietigheidje nietigheidjes

de nietigheidv

  1. het heel klein en onbelangrijk zijn als eigenschap
     Iedere generaal, iedere soldaat was zich bewust van zijn eigen nietigheid, besefte dat hij slechts een zandkorreltje was in deze zee van mensen, maar voelde tegelijk zijn kracht als deel van dit grote geheel.[3]
     Ik hoop in al mijn nietigheid dat we waardig waren.[4]
  2. iets dat heel klein en onbelangrijk is
     De voormalige Kohlenmischungshalle in Dinslaken past goed in de geest van Pasolini. "In zijn films gaat het vaak over woestijnen", zegt regisseur Simons. "Volgens Pasolini gaat de mens de woestijn in op zoek naar God, roept tot de hemel, maar die antwoordt niet. Dat is de positie van de mens. Mensen worden nietig in deze hal, zeker met de muziek van Bach. Die geeft ze nog meer nietigheid mee."[5]
  1. nietigheid op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  4.   Weblink bron “Kyteman verhuist naar Tivoli” (30-06-2014), NOS
  5.   Weblink bron “Nederland sterk vertegenwoordigd op Ruhrtriënnale” (15-08-2015), NOS