• ba·ga·tel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleinigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
  • Via het Franse bagatelle en het Italiaanse bagattella van het Latijnse baca (bes).
enkelvoud meervoud
naamwoord bagatel bagatellen
verkleinwoord bagatelletje bagatelletjes

bagatel v/m of o

  1. iets van geringe betekenis of waarde
74 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]