futiliteit
- Geluid: futiliteit (hulp, bestand)
- fu·ti·li·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘nietigheid, kleinigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van futiel met het achtervoegsel -iteit
- afgeleid van het Franse futilité (met het achtervoegsel -iteit) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | futiliteit | futiliteiten |
verkleinwoord | futiliteitje | futiliteitjes |
de futiliteit v
- kleinigheid, iets onbelangrijks
- Zij kon eindeloos blijven zeuren over futiliteiten.
1.
- Het woord futiliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "futiliteit" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "futiliteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be