beuzeling
- beu·ze·ling
- naamwoord van handeling van beuzelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beuzeling | beuzelingen |
verkleinwoord |
de beuzeling v
- iets wat van weinig belang is
- ▸ 'Niets in het nabije leven is anders dan beuzeling en nietigheid. Maar het latere leven, dàt is het leven' (hoodstuk 29).[2]
- Het woord 'beuzeling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beuzeling" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Leiding” (15 september 2001), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be