narcisme
- nar·cis·me
- eponiem, van Duits Narzissmus, op te vatten als afgeleid met het achtervoegsel -isme van Latijn Narcissus en dat teruggaat op Oudgrieks Νάρκισσος (Narkissos), een mooie jongeling in de Griekse mythologie die verliefd raakte op zijn eigen weerspiegeling; in de betekenis van ‘liefde voor zichzelf’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | narcisme | |
verkleinwoord |
het narcisme o
- (psychologie) iemand met te veel eigenliefde, egoïsme, dominantie, ambitie, en met een gebrek aan inlevingsvermogen
- In de VS circuleert een tweetal petities met deze strekking: Trump heeft een psychische stoornis en daarom is hij ongeschikt voor het ambt van president. De petities zijn inmiddels door honderden psychiaters en psychologen ondertekend. Wat dat over hen zegt? Niet veel goeds. Wat allereerst opvalt, is dat de shrinks het maar niet eens kunnen worden over het ziektebeeld. Trump lijdt aan een kwaadaardige vorm van narcisme, zegt het ene groepje. Nee, hij heeft last van paranoia, beweert de andere club. Maar nee toch, betoogt het derde smaldeel, hij is een pathologische leugenaar. Hij vertoont een demente aftakeling, meent weer een vierde groep. Wat is het nou? [4]
- Het woord narcisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "narcisme" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ narcisme op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "narcisme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC Harald Merckelbach 10 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be