• pa·ra·noia
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geestesziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'noös' (verstand, geest) met het voorvoegsel para- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord paranoia -
verkleinwoord - -

de paranoiav

  1. (medisch) achtervolgingswaanzin
    • Wat extra hoop valt wellicht te putten uit Snyders constatering dat in Rusland alle creativiteit en energie, door het koesteren van wantrouwen en isolement, richting paranoia en complottheorieën gaat. Daar kan Europa wat beters tegenover stellen. Als het niet te veel moeite moet steken in de springladingen die zichtbaar en onzichtbaar onder haar systeem worden gelegd. Sowieso lijkt het strategisch relativisme van Moskou één echte winnaar op te leveren: als verliezer Rusland zijn best doet om Europa en Amerika verliezen toe te brengen, wint wereldmacht China zelfs met nietsdoen aan kracht. [3] 
     Ik merkte dat ik een beetje paranoia werd toen ik door de bossen liep.[4]
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]