muzikant
- mu·zi·kant
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘muziekbeoefenaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | muzikant | muzikanten |
verkleinwoord | muzikantje | muzikantjes |
de muzikant m
1. iemand die muziek maakt
|
- Het woord muzikant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "muzikant" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "muzikant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ muzikant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be