jazzmuzikant
  • jazz·mu·zi·kant
enkelvoud meervoud
naamwoord jazzmuzikant jazzmuzikanten
verkleinwoord jazzmuzikantje jazzmuzikantjes

de jazzmuzikantm

  1. (muziek) (beroep) iemand die op instrumenten jazzmuziek speelt of jazzmuziek componeert
     Maar dat gebeurde niet, wie instortte was Dolphy, dat gebeurde in Berlijn, nog geen vijfenzestig dagen later, zonder signalen vooraf; hij viel om en de Duitsers dachten dat hij een junk was - hij was zwart, hij was jazzmuzikant, dus hij moest wel drugsverslaafd zijn.[2]
     Courbois werd op 13 juli 1937 geboren in een artistiek nest in Nijmegen. Haar jongste broer is jazzmuzikant Pierre Courbois. Ze begon haar carrière in het cabaret, in een trio met de latere NCRV-presentator Ted de Braak. Courbois zong vooral, maar kreeg het advies naar de toneelschool in Arnhem te gaan.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “'Als ik niet speel, gaat het niet goed met me'” (12-03-2017), NOS