Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·roeps·mu·zi·kant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beroepsmuzikant beroepsmuzikanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beroepsmuzikantm

  1. (muziek) iemand die voor zijn kostwinning muziek maakt
     In diverse tuinen zal die dag muziek te horen zijn. Van klassiek tot rock, van amateur tot beroepsmuzikant.[1]
     De Haaksbergse beroepsmuzikant Ekkelboom zit al ruim 30 jaar in het vak en wil niets liever dan muziek maken.[2]
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Ron Hemmink
    “Muziek in de Tuin in Hellendoorn gaat na succesvolle primeur op herhaling” (06-02-2020), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Loes Geerdink
    “Bollen bij Jack en Ekkelboom onder de boom” (11-12-2020), Tubantia