Het 'mozaïek van de "Maple Leaf" (kauwgomfabriek)   anno 20-4-1956
  • mo·za·iek
enkelvoud meervoud
naamwoord mozaïek mozaïeken
verkleinwoord - -

het mozaïek v / m of o

  1. (kunst) figuur van aaneengesloten kleine, ingelegde stukjes glas, steen, hout die op een harde ondergrond zijn bevestigd
     Op het mozaïek is een oorlogstafereel afgebeeld.[4]
  2. (figuurlijk) geheel van kleine onderdelen dat een onbedoeld patroon of onverwachte samenhang laat zien
     Maar wie beweert zijn geschiedenis te kennen, zoals Poetin deed, kan daar geen enkele rechtvaardiging aan ontlenen om grondgebied te claimen. Zodra je graaft in de geschiedenis zie je een mozaïek van ‘vreemde’ invloeden die elke claim ondermijnen. Alsof je überhaupt een land mag claimen.[5]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]