• most
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘nog niet gegist druivensap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord most mosten
verkleinwoord mostje mostjes

demostm

  1. gistend vruchtensap, meestal van druiven
61 %van de Nederlanders;
43 %van de Vlamingen.[2]

most

  1. nu

most m

  1. brug