mies
Niet te verwarren met: Mies |
- mies
- Leenwoord uit het Jiddisch [1], waarschijnlijk via Duits mies, in de betekenis van “ongunstig” als Bargoense term voor het eerst aangetroffen in 1916 [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mies | mieser | miest |
verbogen | miese | miesere | mieste |
partitief | mies | miesers | - |
mies
- (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel) ongunstig, lelijk, akelig
- Wat een mies ponem!
- slecht, beroerd
- Ik voel me mies.
- bangelijk
- Het woord mies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mies" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ "mies" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- mies
- Leenwoord uit Jiddisch מיאוס (mies) “ergerlijk”, “afschuw opwekkend”, uit Hebreeuws מאיס (meʾīs) “slecht”, “verachtelijk”, voor het eerst aangetroffen in de 19e eeuw in Berlijn [1], vervolgens in de algemene jongerentaal tussen 1900 en 1930. [2]
mies
- ↑ Friedrich Kluge, bearbeitet von Elmar Seebold“Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache”, 24., durchgesehene und erweiterte Auflage (2001), Walter de Gruyter, Berlin/New York, p. 618
- ↑ Weblink bron “Von knorke bis gaga – die Entwicklung der Jugendsprache” (2 juni 2008) op Spiegel.de
mies