ponem
- po·nem
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: gezicht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1875 [1]
- Herkomst: Jiddisch פּנים (ponem) “gezicht”, uit Hebreeuws פָּנִים (pāním). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ponem | ponems |
verkleinwoord |
het ponem o
- Het woord ponem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ponem" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ponem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be