Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mien
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de mienv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) iemand met gemene streken, gluiperd

Gangbaarheid

Verwijzingen


Gronings

  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mien mienent os, ozze ozzent
2e persoon
(informeel)
dien dienent joen joenent
2e persoon
(formeel)
joen joenent joen joenent
3e persoon
(mannelijk)
zien zienent heur heurent
3e persoon
(vrouwelijk)
heur heurent
3e persoon
(onzijdig)
? ?

Bezittelijk voornaamwoord

mien

  1. mijn


Limburgs

Bezittelijk voornaamwoord

mien

  1. mijn


Nedersaksisch

Bezittelijk voornaamwoord

mien

  1. mijn
Verwante begrippen

Persoonlijk voornaamwoord

mien

  1. mij; datief en accusatief van ik, eerste persoon enkelvoud


Veluws

Bezittelijk voornaamwoord

mien

  1. mijn
Verwante begrippen

Persoonlijk voornaamwoord

mien

  1. mij; datief en accusatief van ik, eerste persoon enkelvoud
Verwante begrippen