mengen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van mengen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		mengen			te mengen
	toekomend		zullen mengen			te zullen mengen
voltooid	tegenwoordig		hebben gemengd			te hebben gemengd
	toekomend		gemengd zullen hebben			gemengd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	mengend		gemengd			ev. meng	mv. verouderd mengt	menge
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	meng	mengt	mengt	mengt	mengt	mengen	mengen	mengen
verleden (o.v.t.)	mengde	mengde	mengde	mengde	mengde	mengden	mengden	mengden
toekomend (o.t.t.t.)	zal mengen	zult/zal mengen	zult/zal mengen	zult mengen	zal mengen	zullen mengen	zullen mengen	zullen mengen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mengen	zou mengen	zou(dt) mengen	zoudt mengen	zou mengen	zouden mengen	zouden mengen	zouden mengen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gemengd	hebt gemengd	hebt/heeft gemengd	hebt gemengd	heeft gemengd	hebben gemengd	hebben gemengd	hebben gemengd
verleden (v.v.t.)	had gemengd	had gemengd	had gemengd	hadt gemengd	had gemengd	hadden gemengd	hadden gemengd	hadden gemengd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gemengd hebben	zal/zult gemengd hebben	zult/zal gemengd hebben	zult gemengd hebben	zal gemengd hebben	zullen gemengd hebben	zullen gemengd hebben	zullen gemengd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gemengd hebben	zou gemengd hebben	zou/zoudt gemengd hebben	zoudt gemengd hebben	zou gemengd hebben	zouden gemengd hebben	zouden gemengd hebben	zouden gemengd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gemengd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gemengd				er is gemengd
verleden	er werd gemengd				er was gemengd
toekomend	er zal gemengd worden				er zal gemengd zijn
voorwaardelijk	er zou gemengd worden				er zou gemengd zijn
lijdende vorm gemengd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gemengd worden			gemengd te worden
	toekomend		gemengd zullen worden			gemengd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gemengd zijn			gemengd te zijn
	toekomend		gemengd zullen zijn			gemengd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt gemengd	—	—	worden gemengd
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd gemengd	—	—	werden gemengd
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gemengd worden	—	—	zullen gemengd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gemengd worden	—	—	zouden gemengd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is gemengd	—	—	zijn gemengd
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was gemengd	—	—	waren gemengd
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gemengd zijn	—	—	zullen gemengd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gemengd zijn	—	—	zouden gemengd zijn