• mek·tig
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord mektugr, dat van het Nederduitse woord macht (= macht) komt
  • Noors bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud mektig mektigere mektigst
o enkelvoud mektig
meervoud mektige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
mektige mektigere mektigste

mektig

  1. geweldig, machtig
  2. bekwaam, machtig
  3. geducht, hevig, heftig, indrukwekkend, krachtig, sterk
  4. dreunend, stijf
  5. (voeding) (van eten) krachtig, verzadigend, vet
  6. (geologie) (van een ertslaag of rotslaag) breed, dik
  • [3]: en mektig katedral
een machtige kathedraal

mektig

  1. enorm, geweldig, zeer (gebruikt vóór een bijvoeglijk naamwoord)
  • [1]: mektig imponerende
zeer indrukwekkend


  • mek·tig
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord mektugr, dat van het Nederduitse woord macht (= macht) komt
  • Nynorsk bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud mektig mektigare mektigast
o enkelvoud mektig
meervoud mektige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
mektige mektigare mektigaste

mektig

  1. geweldig, machtig
  2. bekwaam, machtig
  3. geducht, hevig, heftig, indrukwekkend, krachtig, sterk
  4. dreunend, stijf
  5. (voeding) (van eten) krachtig, verzadigend, vet
  6. (geologie) (van een ertslaag of rotslaag) breed, dik
  • [3]: eit mektig byggverk
een machtige burcht

mektig

  1. enorm, geweldig, zeer (gebruikt vóór een bijvoeglijk naamwoord)
  • [1]: mektig imponerande
zeer indrukwekkend