• vel·dig
  • Afkomstig van het Nederduitse woord "weldich".
Naar frequentie 182

veldig

  1. enorm
    «Dette har vært en veldig påkjenning for meg personlig og for min familie.»
    Dit was een enorme belasting voor mij persoonlijk en voor mijn gezin.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud veldig veldigere veldigest
o enkelvoud veldig
meervoud veldige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
veldige veldigere veldigeste

veldig

  1. zeer, erg
    «Stillitsen er ein veldig interessant fugl.»
    De putter is een zeer interessante vogel.
    «Vi er veldig lettet i dag.»
    We zijn erg opgelucht vandaag.
  • veldig godt
erg goed


  • vel·dig
  • Afkomstig van het Nederduitse woord "weldich".

veldig

  1. enorm
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud veldig veldigare veldigast
o enkelvoud veldig
meervoud veldige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
veldige veldigare veldigaste

veldig

  1. zeer, erg
  • veldig godt
erg goed