meeklinken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meeklinken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meeklinken | mee te klinken | ||||||
toekomend | zullen meeklinken mee zullen klinken |
te zullen meeklinken mee te zullen klinken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben meegeklonken | te hebben meegeklonken | ||||||
toekomend | meegeklonken zullen hebben | meegeklonken te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meeklinkend | meegeklonken | ev. klink mee |
mv. verouderd klinkt mee |
klinke mee (bijzin) meeklinke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | klink mee | klinkt mee | klinkt mee | klinkt mee | klinkt mee | klinken mee | klinken mee | klinken mee | |
verleden (o.v.t.) | klonk mee | klonk mee | klonk mee | klonk mee | klonk mee | klonken mee | klonken mee | klonken mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meeklinken | zult/zal meeklinken | zult/zal meeklinken | zult meeklinken | zal meeklinken | zullen meeklinken | zullen meeklinken | zullen meeklinken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meeklinken | zou meeklinken | zou(dt) meeklinken | zoudt meeklinken | zou meeklinken | zouden meeklinken | zouden meeklinken | zouden meeklinken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meeklink | meeklinkt | meeklinkt | meeklinkt | meeklinkt | meeklinken | meeklinken | meeklinken | |
verleden (o.v.t.) | meeklonk | meeklonk | meeklonk | meeklonk | meeklonk | meeklonken | meeklonken | meeklonken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meeklinken mee zal klinken |
zult/zal meeklinken mee zult/zal klinken |
zult/zal meeklinken mee zult/zal klinken |
zult meeklinken mee zult klinken |
zal meeklinken mee zal klinken |
zullen meeklinken mee zullen klinken |
zullen meeklinken mee zullen klinken |
zullen meeklinken mee zullen klinken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meeklinken mee zou klinken |
zou meeklinken mee zou klinken |
zou(dt) meeklinken mee zou(dt) klinken |
zoudt meeklinken mee zoudt klinken |
zou meeklinken mee zou klinken |
zouden meeklinken mee zouden klinken |
zouden meeklinken mee zouden klinken |
zouden meeklinken mee zouden klinken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb meegeklonken | hebt meegeklonken | hebt/heeft meegeklonken | hebt meegeklonken | heeft meegeklonken | hebben meegeklonken | hebben meegeklonken | hebben meegeklonken | |
verleden (v.v.t.) | had meegeklonken | had meegeklonken | had meegeklonken | hadt meegeklonken | had meegeklonken | hadden meegeklonken | hadden meegeklonken | hadden meegeklonken | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegeklonken hebben | zal/zult meegeklonken hebben | zult/zal meegeklonken hebben | zult meegeklonken hebben | zal meegeklonken hebben | zullen meegeklonken hebben | zullen meegeklonken hebben | zullen meegeklonken hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegeklonken hebben | zou meegeklonken hebben | zou/zoudt meegeklonken hebben | zoudt meegeklonken hebben | zou meegeklonken hebben | zouden meegeklonken hebben | zouden meegeklonken hebben | zouden meegeklonken hebben |