meebetalen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meebetalen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meebetalen | mee te betalen | ||||||
toekomend | zullen meebetalen mee zullen betalen |
te zullen meebetalen mee te zullen betalen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben meebetaald | te hebben meebetaald | ||||||
toekomend | meebetaald zullen hebben | meebetaald te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meebetalend | meebetaald | ev. betaal mee |
mv. verouderd betaalt mee |
betale mee (bijzin) meebetale | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | betaal mee | betaalt mee | betaalt mee | betaalt mee | betaalt mee | betalen mee | betalen mee | betalen mee | |
verleden (o.v.t.) | betaalde mee | betaalde mee | betaalde mee | betaalde mee | betaalde mee | betaalden mee | betaalden mee | betaalden mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meebetalen | zult/zal meebetalen | zult/zal meebetalen | zult meebetalen | zal meebetalen | zullen meebetalen | zullen meebetalen | zullen meebetalen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meebetalen | zou meebetalen | zou(dt) meebetalen | zoudt meebetalen | zou meebetalen | zouden meebetalen | zouden meebetalen | zouden meebetalen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meebetaal | meebetaalt | meebetaalt | meebetaalt | meebetaalt | meebetalen | meebetalen | meebetalen | |
verleden (o.v.t.) | meebetaalde | meebetaalde | meebetaalde | meebetaalde | meebetaalde | meebetaalden | meebetaalden | meebetaalden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meebetalen mee zal betalen |
zult/zal meebetalen mee zult/zal betalen |
zult/zal meebetalen mee zult/zal betalen |
zult meebetalen mee zult betalen |
zal meebetalen mee zal betalen |
zullen meebetalen mee zullen betalen |
zullen meebetalen mee zullen betalen |
zullen meebetalen mee zullen betalen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meebetalen mee zou betalen |
zou meebetalen mee zou betalen |
zou(dt) meebetalen mee zou(dt) betalen |
zoudt meebetalen mee zoudt betalen |
zou meebetalen mee zou betalen |
zouden meebetalen mee zouden betalen |
zouden meebetalen mee zouden betalen |
zouden meebetalen mee zouden betalen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb meebetaald | hebt meebetaald | hebt/heeft meebetaald | hebt meebetaald | heeft meebetaald | hebben meebetaald | hebben meebetaald | hebben meebetaald | |
verleden (v.v.t.) | had meebetaald | had meebetaald | had meebetaald | hadt meebetaald | had meebetaald | hadden meebetaald | hadden meebetaald | hadden meebetaald | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meebetaald hebben | zal/zult meebetaald hebben | zult/zal meebetaald hebben | zult meebetaald hebben | zal meebetaald hebben | zullen meebetaald hebben | zullen meebetaald hebben | zullen meebetaald hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meebetaald hebben | zou meebetaald hebben | zou/zoudt meebetaald hebben | zoudt meebetaald hebben | zou meebetaald hebben | zouden meebetaald hebben | zouden meebetaald hebben | zouden meebetaald hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm meebetaald worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt meebetaald | er is meebetaald | |||||||
verleden | er werd meebetaald | er was meebetaald | |||||||
toekomend | er zal meebetaald worden | er zal meebetaald zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou meebetaald worden | er zou meebetaald zijn |