• ma·jes·tei·te·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen majesteitelijk majesteitelijker majesteitelijkst
verbogen majesteitelijke majesteitelijkere majesteitelijkste
partitief majesteitelijks majesteitelijkers -

majesteitelijk [1]

  1. lijkend op een koning
    • Van zo'n hoogte over Amsterdam uit te kijken, ondertussen vader wordend, o wat gaf dat een majesteitelijk gevoel. [2] 
    • Een keer ging het bijna mis. ‘De wind draaide zo snel dat ie van achteren dreigde te komen. Dan gaan de wieken de andere kant op draaien, en werkt de rem niet meer. We waren gelukkig net op tijd.’ Mooie herinneringen. Met bloemen en koorgezang zijn de oude molenaars zaterdag uitgeluid. De wieken zoefden majesteitelijk hun rondjes. [3] 
  2. zeer luxe
    • In de master bedroom liggen twee donkerbruine rolkussens op het bed, met twee prachtige woorden in het Papiaments; drumi (slapen) en dushi (zoet). Daarnaast zijn ook de badkamer en de keuken majesteitelijk afgewerkt. De twee flinke balkons bieden onder meer uitzicht op de Caribische Zee en de eerste hole van de Old Quarry Golf Course (par 4). [4] 
71 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]