lustreren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van lustreren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lustreren | te lustreren | ||||||||
toekomend | zullen lustreren | te zullen lustreren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gelustreerd | te hebben gelustreerd | ||||||||
toekomend | gelustreerd zullen hebben | gelustreerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
lustrerend | gelustreerd | ev. lustreer |
mv. verouderd lustreert |
lustrere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | lustreer | lustreert | lustreert | lustreert | lustreert | lustreren | lustreren | lustreren | |||
verleden (o.v.t.) | lustreerde | lustreerde | lustreerde | lustreerde | lustreerde | lustreerden | lustreerden | lustreerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lustreren | zult/zal lustreren | zult/zal lustreren | zult lustreren | zal lustreren | zullen lustreren | zullen lustreren | zullen lustreren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lustreren | zou lustreren | zou(dt) lustreren | zoudt lustreren | zou lustreren | zouden lustreren | zouden lustreren | zouden lustreren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gelustreerd | hebt gelustreerd | hebt/heeft gelustreerd | hebt gelustreerd | heeft gelustreerd | hebben gelustreerd | hebben gelustreerd | hebben gelustreerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gelustreerd | had gelustreerd | had gelustreerd | hadt gelustreerd | had gelustreerd | hadden gelustreerd | hadden gelustreerd | hadden gelustreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelustreerd hebben | zal/zult gelustreerd hebben | zult/zal gelustreerd hebben | zult gelustreerd hebben | zal gelustreerd hebben | zullen gelustreerd hebben | zullen gelustreerd hebben | zullen gelustreerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelustreerd hebben | zou gelustreerd hebben | zou/zoudt gelustreerd hebben | zoudt gelustreerd hebben | zou gelustreerd hebben | zouden gelustreerd hebben | zouden gelustreerd hebben | zouden gelustreerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gelustreerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gelustreerd | er is gelustreerd | |||||||||
verleden | er werd gelustreerd | er was gelustreerd | |||||||||
toekomend | er zal gelustreerd worden | er zal gelustreerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gelustreerd worden | er zou gelustreerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gelustreerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gelustreerd worden | gelustreerd te worden | ||||||||
toekomend | gelustreerd zullen worden | gelustreerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gelustreerd zijn | gelustreerd te zijn | ||||||||
toekomend | gelustreerd zullen zijn | gelustreerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gelustreerd | wordt gelustreerd | wordt gelustreerd | wordt gelustreerd | wordt gelustreerd | worden gelustreerd | worden gelustreerd | worden gelustreerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gelustreerd | werd gelustreerd | werd gelustreerd | werdt gelustreerd | werd gelustreerd | werden gelustreerd | werden gelustreerd | werden gelustreerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gelustreerd worden | zult gelustreerd worden | zult gelustreerd worden | zult gelustreerd worden | zal gelustreerd worden | zullen gelustreerd worden | zullen gelustreerd worden | zullen gelustreerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gelustreerd worden | zou gelustreerd worden | zou/zoudt gelustreerd worden | zoudt gelustreerd worden | zou gelustreerd worden | zouden gelustreerd worden | zouden gelustreerd worden | zouden gelustreerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gelustreerd | bent gelustreerd | bent/is gelustreerd | zijt gelustreerd | is gelustreerd | zijn gelustreerd | zijn gelustreerd | zijn gelustreerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gelustreerd | was gelustreerd | was gelustreerd | waart gelustreerd | was gelustreerd | waren gelustreerd | waren gelustreerd | waren gelustreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelustreerd zijn | zult gelustreerd zijn | zult gelustreerd zijn | zult gelustreerd zijn | zal gelustreerd zijn | zullen gelustreerd zijn | zullen gelustreerd zijn | zullen gelustreerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelustreerd zijn | zou gelustreerd zijn | zou/zoudt gelustreerd zijn | zoudt gelustreerd zijn | zou gelustreerd zijn | zouden gelustreerd zijn | zouden gelustreerd zijn | zouden gelustreerd zijn |