lesbisch
![]() |
- les·bisch
- geoniem, afgeleid van Lesbos met het achtervoegsel -isch, in de betekenis van ‘homoseksueel (gezegd van vrouwen)’ aangetroffen vanaf 1847 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lesbisch | lesbischer | |
verbogen | lesbische | lesbischere | |
partitief | lesbisch | lesbischers | - |
lesbisch
- (lhbt) homoseksueel van vrouwen
- Zijn dochter was lesbisch.
- Het woord lesbisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lesbisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ lesbisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "lesbisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be