• leest
  • In de betekenis van ‘gestalte, vorm van het lichaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1629 [1]
  • In de betekenis van ‘schoenvorm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1330 [1]
vervoeging van
lezen

leest

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lezen
    • Jij leest. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lezen
    • Hij leest. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lezen
    • Leest! 
 
Leest voor schoenreparatie
enkelvoud meervoud
naamwoord leest leesten
verkleinwoord leestje leestjes

de leestv / m

  1. een houten of metalen vorm waarop een schoen vervaardigd of gerepareerd wordt
    • De leest is het attribuut van de schoenreparateur 
  2. (verouderd) de gedaante van een lichaam
    • Zij heeft dezelfde schone leest als haar tweelingzus. 
  • [1]: Schoenmaker blijf bij je leest!
Bemoei je niet met zaken waar je geen verstand van hebt!
  • [1]: Op dezelfde leest geschoeid
Op dezelfde wijze gemaakt, identiek
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]