• lan·de·lijk
  • Afgeleid van land met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen landelijk landelijker landelijkst
verbogen landelijke landelijkere landelijkste
partitief landelijks landelijkers -

landelijk

  1. met betrekking tot of geldend voor het hele land
    • De gemeentelijke verkiezingen worden overschaduwd door de landelijke politiek. 
    • De landelijke museumdag trok veel bezoekers. 
  2. met betrekking tot minder bevolkte, niet-stedelijke gebieden
    • Het aantal inwoners in een landelijke omgeving neemt gestaag af. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be