nationaal
- na·ti·o·naal
- van Frans national bn , in de betekenis van ‘volks-, staats-’ voor het eerst aangetroffen in 1619 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nationaal | nationaler | nationaalst |
verbogen | nationale | nationalere | nationaalste |
partitief | nationaals | nationalers | - |
nationaal
- op een volk met een eigen land betrekking hebbend
- op landelijk niveau van belang zijnd
- ▸ Na het bereiken van Donahue Pass op 1.486 kilometer van de start in Campo liep ik Nationaal Park Yosemite in.[4]
- nationaalsocialisme, nationaalsocialist, nationaalsocialistisch, nationale dodenherdenking nationalisme, nationalist, nationaliteit
1. op een volk met een eigen land betrekking hebbend
- Het woord nationaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nationaal" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ nationaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "nationaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be