lamleggen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van lamleggen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lamleggen | lam te leggen | ||||||||
toekomend | zullen lamleggen lam zullen leggen |
te zullen lamleggen lam te zullen leggen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben lamgelegd | te hebben lamgelegd | ||||||||
toekomend | lamgelegd zullen hebben | lamgelegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
lamleggend | lamgelegd | ev. leg lam |
mv. verouderd legt lam |
legge lam (bijzin) lamlegge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | leg lam | legt lam | legt lam | legt lam | legt lam | leggen lam | leggen lam | leggen lam | |||
verleden (o.v.t.) | legde lam | legde lam | legde lam | legde lam | legde lam | legden lam | legden lam | legden lam | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lamleggen | zult/zal lamleggen | zult/zal lamleggen | zult lamleggen | zal lamleggen | zullen lamleggen | zullen lamleggen | zullen lamleggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lamleggen | zou lamleggen | zou(dt) lamleggen | zoudt lamleggen | zou lamleggen | zouden lamleggen | zouden lamleggen | zouden lamleggen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | lamleg | lamlegt | lamlegt | lamlegt | lamlegt | lamleggen | lamleggen | lamleggen | |||
verleden (o.v.t.) | lamlegde | lamlegde | lamlegde | lamlegde | lamlegde | lamlegden | lamlegden | lamlegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lamleggen lam zal leggen |
zult/zal lamleggen lam zult/zal leggen |
zult/zal lamleggen lam zult/zal leggen |
zult lamleggen lam zult leggen |
zal lamleggen lam zal leggen |
zullen lamleggen lam zullen leggen |
zullen lamleggen lam zullen leggen |
zullen lamleggen lam zullen leggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lamleggen lam zou leggen |
zou lamleggen lam zou leggen |
zou(dt) lamleggen lam zou(dt) leggen |
zoudt lamleggen lam zoudt leggen |
zou lamleggen lam zou leggen |
zouden lamleggen lam zouden leggen |
zouden lamleggen lam zouden leggen |
zouden lamleggen lam zouden leggen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb lamgelegd | hebt lamgelegd | hebt/heeft lamgelegd | hebt lamgelegd | heeft lamgelegd | hebben lamgelegd | hebben lamgelegd | hebben lamgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | had lamgelegd | had lamgelegd | had lamgelegd | hadt lamgelegd | had lamgelegd | hadden lamgelegd | hadden lamgelegd | hadden lamgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal lamgelegd hebben | zal/zult lamgelegd hebben | zult/zal lamgelegd hebben | zult lamgelegd hebben | zal lamgelegd hebben | zullen lamgelegd hebben | zullen lamgelegd hebben | zullen lamgelegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou lamgelegd hebben | zou lamgelegd hebben | zou/zoudt lamgelegd hebben | zoudt lamgelegd hebben | zou lamgelegd hebben | zouden lamgelegd hebben | zouden lamgelegd hebben | zouden lamgelegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm lamgelegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt lamgelegd | er is lamgelegd | |||||||||
verleden | er werd lamgelegd | er was lamgelegd | |||||||||
toekomend | er zal lamgelegd worden | er zal lamgelegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou lamgelegd worden | er zou lamgelegd zijn | |||||||||
lijdende vorm lamgelegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lamgelegd worden | lamgelegd te worden | ||||||||
toekomend | lamgelegd zullen worden | lamgelegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | lamgelegd zijn | lamgelegd te zijn | ||||||||
toekomend | lamgelegd zullen zijn | lamgelegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word lamgelegd | wordt lamgelegd | wordt lamgelegd | wordt lamgelegd | wordt lamgelegd | worden lamgelegd | worden lamgelegd | worden lamgelegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd lamgelegd | werd lamgelegd | werd lamgelegd | werdt lamgelegd | werd lamgelegd | werden lamgelegd | werden lamgelegd | werden lamgelegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lamgelegd worden | zult lamgelegd worden | zult lamgelegd worden | zult lamgelegd worden | zal lamgelegd worden | zullen lamgelegd worden | zullen lamgelegd worden | zullen lamgelegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lamgelegd worden | zou lamgelegd worden | zou/zoudt lamgelegd worden | zoudt lamgelegd worden | zou lamgelegd worden | zouden lamgelegd worden | zouden lamgelegd worden | zouden lamgelegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben lamgelegd | bent lamgelegd | bent/is lamgelegd | zijt lamgelegd | is lamgelegd | zijn lamgelegd | zijn lamgelegd | zijn lamgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | was lamgelegd | was lamgelegd | was lamgelegd | waart lamgelegd | was lamgelegd | waren lamgelegd | waren lamgelegd | waren lamgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal lamgelegd zijn | zult lamgelegd zijn | zult lamgelegd zijn | zult lamgelegd zijn | zal lamgelegd zijn | zullen lamgelegd zijn | zullen lamgelegd zijn | zullen lamgelegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou lamgelegd zijn | zou lamgelegd zijn | zou/zoudt lamgelegd zijn | zoudt lamgelegd zijn | zou lamgelegd zijn | zouden lamgelegd zijn | zouden lamgelegd zijn | zouden lamgelegd zijn |