lamenteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van lamenteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lamenteren | te lamenteren | ||||||
toekomend | zullen lamenteren | te zullen lamenteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gelamenteerd | te hebben gelamenteerd | ||||||
toekomend | gelamenteerd zullen hebben | gelamenteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
lamenterend | gelamenteerd | ev. lamenteer |
mv. verouderd lamenteert |
lamentere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | lamenteer | lamenteert | lamenteert | lamenteert | lamenteert | lamenteren | lamenteren | lamenteren | |
verleden (o.v.t.) | lamenteerde | lamenteerde | lamenteerde | lamenteerde | lamenteerde | lamenteerden | lamenteerden | lamenteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal lamenteren | zult/zal lamenteren | zult/zal lamenteren | zult lamenteren | zal lamenteren | zullen lamenteren | zullen lamenteren | zullen lamenteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lamenteren | zou lamenteren | zou(dt) lamenteren | zoudt lamenteren | zou lamenteren | zouden lamenteren | zouden lamenteren | zouden lamenteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gelamenteerd | hebt gelamenteerd | hebt/heeft gelamenteerd | hebt gelamenteerd | heeft gelamenteerd | hebben gelamenteerd | hebben gelamenteerd | hebben gelamenteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gelamenteerd | had gelamenteerd | had gelamenteerd | hadt gelamenteerd | had gelamenteerd | hadden gelamenteerd | hadden gelamenteerd | hadden gelamenteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelamenteerd hebben | zal/zult gelamenteerd hebben | zult/zal gelamenteerd hebben | zult gelamenteerd hebben | zal gelamenteerd hebben | zullen gelamenteerd hebben | zullen gelamenteerd hebben | zullen gelamenteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelamenteerd hebben | zou gelamenteerd hebben | zou/zoudt gelamenteerd hebben | zoudt gelamenteerd hebben | zou gelamenteerd hebben | zouden gelamenteerd hebben | zouden gelamenteerd hebben | zouden gelamenteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gelamenteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gelamenteerd | er is gelamenteerd | |||||||
verleden | er werd gelamenteerd | er was gelamenteerd | |||||||
toekomend | er zal gelamenteerd worden | er zal gelamenteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gelamenteerd worden | er zou gelamenteerd zijn |