kroegloper
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kroegloper (hulp, bestand)
Woordafbreking
- kroeg·lo·per
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van kroeglopen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kroegloper | kroeglopers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de kroegloper m
- (persoon) (horeca) iemand die vaak een kroeg bezoekt
- Wat de documentaire niet vertelt, is dat het feest door het viertal en hun gevolg thuis wordt voortgezet, op de veemarkt in Doetinchem. Tussen de veehandelaren en kroeglopers maken de muzikanten er een gezellige nacht van.[2]
- Maar de verordening Glasinhoud wordt ingetrokken, en vanaf dat moment mag elke caféhouder zelf weten hoe klein hij zijn glaasjes maakt of hoe groot. Het besluit tot intrekking ligt nu bij de Sociaal-Economische Raad, en zal naar verwachting ergens in januari van kracht worden.Dat zelfs de zekerheid over de inhoud van het glas de kroegloper wordt ontnomen, is de schuld van voormalig minister van Economische Zaken K. Andriessen. Toen hij werd uitgenodigd om het nieuwe kantoor van het Bedrijfschap Horeca te openen, in maart van dit jaar, stuitte hij op het bestaan van de verordening Glasinhoud. [3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kroegloper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Henny Haggeman 02-05-2017
- ↑ Volkskrant 17 december 1994