stapper
- stap·per
- Naamwoord van handeling van stappen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stapper | stappers |
verkleinwoord | stappertje | stappertjes |
de stapper m
- (informeel), (schoeisel) wandelschoen
- Afgezien van dechique jas was de man gekleed in een lichtblauwe trui met in witte letters CLUB MED erop gestikt, een Schots geruite broek en natte, maar zo te zien gloednieuwe bruine Italiaanse stappers. [2]
- Zijn kleren vormen geen aanwijzingen: stevige stappers, zwarte broek van moleskin, een leren jasje dat ooit zwart is geweest, maar nu tot grijs is afgedragen. Als je hem ergens tussen de mensen zag lopen zou je denken 'architect' of 'lector filosofie. Maar waarschijnlijk zou je hem over het hoofd zien. [3]
- iemand die vaak naar een café of andere uitgaansgelegenheid gaat
- Moeder denkt dat stomdronken stapper zoon is en biedt hem slaapplaats aan.[4]
- iemand die loopt, iemand die een lange trektocht maakt
- [1] loopschoen, wandelschoen
- [2] doordraaier, schuinsmarcheerder, uitgaanstype
- [3] voetganger, wandelaar
- [1] instapper
- [2] nachtstapper
- Het woord stapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stapper" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Valens, AntonHet boek ont [2012] ISBN 978-90-457-0473-9 pagina 12
- ↑ Mitchell, DavidTijdmeters Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema [1988] ISBN 978-90-468-1748-3 pagina 189
- ↑ Tubantia Tom Tates 31-OKTOBER-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be