boemelaar
- boe·me·laar
- Naamwoord van handeling van boemelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boemelaar | boemelaars |
verkleinwoord | boemelaartje | boemelaartjes |
de boemelaar m
- iemand die vaak boemelt (uitgaat)
- Het woord boemelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boemelaar" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be