kramp
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kramp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kramp | krampen |
verkleinwoord | krampje | krampjes |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch) een toestand van onwillekeurige en aanhoudende samentrekking van een spier
- Ik kreeg kramp in mijn kuiten.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- aangezichtskramp, buikkramp, hartkramp, kaakkramp, nekkramp, salaamkramp, schedekramp, schrijfkramp, spierkramp, stijfkramp, stokerskramp
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een toestand van onwillekeurige en aanhoudende samentrekking van een spier
Gangbaarheid
- Het woord kramp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kramp" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kramp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kramp op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kramp op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kramp | krampe |
Zelfstandig naamwoord
kramp