• hart·kramp
enkelvoud meervoud
naamwoord hartkramp hartkrampen
verkleinwoord

de hartkrampv / m

  1. hartaandoening die pijn op de borst veroorzaakt
     Magnus viel niet, braakte niet, hallucineerde niet, kreeg geen hartkramp, stierf niet.[2]
     De thuiszorgmedewerkers komen gelukkig nog bij haar moeder langs, vertelt Bloem, maar ze zijn sinds de virusuitbraak wel bang en extra voorzichtig geworden. Naast Alzheimer heeft haar moeder last van hartkramp en moet daarvoor iedere dag medicijnen slikken. "Doet ze dat niet, dan krijgt ze hevige pijnen."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Noorderlicht” (2021), de Crime Compagnie, ISBN 9789461094766
  3.   Weblink bron
    Floor Ligtvoet
    “Mantelzorgers onder druk: 'Wie zorgt er voor mijn moeder als ik ziek word?'” (29-03-2020), NOS