Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krab·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krabbel krabbels
verkleinwoord krabbeltje krabbeltjes

Zelfstandig naamwoord

de krabbelv / m

  1. kleine schram
  2. haal met pen of potlood, onduidelijk schriftteken
    • - Als haar jongere broertje zijn naam schrijft in onleesbare krabbels, zegt hij trots: „Kijk, hier staat mijn naam!” Onze dochter schrijft één letter verkeerd en verscheurt meteen het papier. Deze week had ze Citotoetsjes, bij thuiskomst somde ze meteen op wat er niet goed is gegaan. Dat ze dom is, dat ze niet kan rekenen. Wij zeggen: dat geeft toch niet? Het is gewoon een kwestie van oefenen, probeer het nog een keer. Maar dat doet ze niet. Ze wil vooral dat anderen het goed vinden wat ze doet. Ze heeft heel veel bevestiging nodig. Ik herken het wel, ik wil zelf ook altijd alles heel goed doen en anderen niet teleurstellen. Mijn man is in zijn werk ook heel precies. Het is fijn om iets goed te willen doen, want dat brengt je vooruit op school en in je werk, maar het mag niet zo zijn dat als het niet lukt, je meteen maar de handdoek in de ring gooit. Hoe kunnen we dit onzekere kind verder helpen?” [2] 
  3. (metonymisch) vluchtige schets, ontwerp of plattegrond
  4. (figuurlijk) (informeel) ondertekening, handtekening, onderschrift
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
krabbelen

krabbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krabbelen
    • Ik krabbel. 
  2. gebiedende wijs van krabbelen
    • Krabbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krabbelen
    • Krabbel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Annemiek Leclaire 10 maart 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be