[2] hanenpoot
  • ha·nen·poot
enkelvoud meervoud
naamwoord hanenpoot hanenpoten
verkleinwoord hanenpootje hanenpootjes

de hanenpootm

  1. lelijk en slecht leesbaar handschrift
    • Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij, een voor een of bij meerdere to gelijk omgeslagen, zich aan ons voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er, daar de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen, als eene oude vlak op een kleed; andere weder zijn to zeer in overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel to hebben, en het is alleronfatsoenlijkst het to toonen. [3] 
  2. (dierkunde) de poot van een haan
  3. (plantkunde) bijnaam voor enkele planten, waaronder Echinochloa crus-galli en de roodachtige zeekraal
94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]
  1. hanenpoot op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Vosmaer, Mr. C.
    Vogels van diverse Pluimage 1892 pagina 61
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be