schram
- schram
- In de betekenis van ‘kras’ voor het eerst aangetroffen in 1342 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schram | schrammen |
verkleinwoord | schrammetje | schrammetjes |
- oppervlakkige beschadiging van de huid door een ongeval
- Een gezonde jongen heeft altijd schrammen op zijn knieën.
vervoeging van |
---|
schrammen |
schram
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrammen
- Ik schram.
- gebiedende wijs van schrammen
- Schram!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrammen
- Schram je?
- Het woord schram staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schram" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "schram" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be