kondschappen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kondschappen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kondschappen | te kondschappen | ||||||
toekomend | zullen kondschappen | te zullen kondschappen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekondschapt | te hebben gekondschapt | ||||||
toekomend | gekondschapt zullen hebben | gekondschapt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
kondschappend | gekondschapt | ev. kondschap |
mv. verouderd kondschapt |
kondschappe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | kondschap | kondschapt | kondschapt | kondschapt | kondschapt | kondschappen | kondschappen | kondschappen | |
verleden (o.v.t.) | kondschapte | kondschapte | kondschapte | kondschapte | kondschapte | kondschapten | kondschapten | kondschapten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal kondschappen | zult/zal kondschappen | zult/zal kondschappen | zult kondschappen | zal kondschappen | zullen kondschappen | zullen kondschappen | zullen kondschappen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kondschappen | zou kondschappen | zou(dt) kondschappen | zoudt kondschappen | zou kondschappen | zouden kondschappen | zouden kondschappen | zouden kondschappen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekondschapt | hebt gekondschapt | hebt/heeft gekondschapt | hebt gekondschapt | heeft gekondschapt | hebben gekondschapt | hebben gekondschapt | hebben gekondschapt | |
verleden (v.v.t.) | had gekondschapt | had gekondschapt | had gekondschapt | hadt gekondschapt | had gekondschapt | hadden gekondschapt | hadden gekondschapt | hadden gekondschapt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekondschapt hebben | zal/zult gekondschapt hebben | zult/zal gekondschapt hebben | zult gekondschapt hebben | zal gekondschapt hebben | zullen gekondschapt hebben | zullen gekondschapt hebben | zullen gekondschapt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekondschapt hebben | zou gekondschapt hebben | zou/zoudt gekondschapt hebben | zoudt gekondschapt hebben | zou gekondschapt hebben | zouden gekondschapt hebben | zouden gekondschapt hebben | zouden gekondschapt hebben |