• kond·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord kondschap kondschappen
verkleinwoord - -

de kondschapv

  1. (formeel) inlichting, informatie, verkondiging, bericht
vervoeging van
kondschappen

kondschap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kondschappen
    • Ik kondschap. 
  2. gebiedende wijs van kondschappen
    • Kondschap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kondschappen
    • Kondschap je? 
18 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[2]