• koek·wous
enkelvoud meervoud
naamwoord koekwous koekwouzen
koekwousen
verkleinwoord - -

de koekwousm

  1. (scheldwoord) iemand die zich dom gedraagt
     Marlies van der Graaf zit in haar tuin als ze een in het zwart geklede man voorbij ziet komen. Hij heeft een capuchon over zijn hoofd getrokken, zwaait zijn armen opvallend langs zijn lichaam en loopt wat voorover geboden. ,,Het was echt een koekwous."[2]
     "Ik kan er toch langs. Dit is een openbare weg, man. Koekwous." In onvervalst Brabants probeert de acteur op het witte doek voorbij een agent te komen.[3]
  2. (pejoratief) uitspraken waaruit domheid of gebrek aan ernst of kennis blijkt
     Het woord ‘koekwous’ schoot me te binnen. Arnhems voor ‘dom gelul’, ook prima te gebruiken als naam voor een beweging.[4]
vervoeging van
koekwouzen

koekwous

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekwouzen
    • Ik koekwous. 
  2. gebiedende wijs van koekwouzen
    • Koekwous! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekwouzen
    • Koekwous je? 
  1.   Weblink bron
    Ewoud Sanders
    “Verrekte mongol, verrekte koekwaus” (14 februari 2011) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Hein Eikenaar
    “Opeens klinkt een schot in rustig Haghorst: ‘Het was echt een koekwous’” (23 april 2020) op bd.nl  
  3.   Weblink bron “'Dit is een openbare weg, koekwous'” (27 november 2008) op bd.nl  
  4.   Weblink bron
    Marcel van Roosmalen
    “Koekwous” (10 februari 2015) op nrc.nl