• koek·wou·zen
  • ww: mogelijk afgeleid van  koekwous zn  "idioot, mafkees, sukkel", met het achtervoegsel -en waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt; geen woord in de standaardtaal, vooral gangbaar in en rond Den Haag. [1] [2]
  • zn:  koekwous zn  met de uitgang -en waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
koekwouzen
koekwousde
gekoekwousd
zwak -d volledig

koekwouzen

  1. inergatief informeel praten zonder veel aandacht voor de juistheid van beweringen

de koekwouzenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord koekwous
     Wat doen wij dan met die koekwouzen die naar de heer Wilders hebben geluisterd en azc's hebben aangevallen en raadsvergaderingen hebben verstoord?[3]
  1.   Weblink bron
    J.Kruijsen & N. van der Sijs
    “Honderd jaar stadstaal” (1999), Contact, Amsterdam/Antwerpen, ISBN 9025495532, p. 133
  2.   Weblink bron “Haags” op mijnwoordenboek.nl
  3.   Weblink bron
    J. Klaver
    “interruptie bij Algemene Politieke Beschouwingen” (21 september 2016), Tweede Kamer der Staten Generaal, p. 54 kol. 1 op officielebekendmakingen.nl