• koek·waus
enkelvoud meervoud
naamwoord koekwaus koekwausen
verkleinwoord - -

de koekwausm

  1. (scheldwoord) iemand die zich dom gedraagt
     Terwijl de rest van het land zich begon af te vragen waarom er in Den Haag toch zoveel mensen wonen die een paar afslagen hebben gemist, werd de Hagenees in ex-voetbaltrainer Aad de Mos wakker. ‘En ik dan?’ moet Aad gedacht hebben. ‘Ik ben toch ook koekwaus en ik heet ook nog eens De Mos, waarom krijg ik geen aandacht?’[2]
  1.   Weblink bron
    Ewoud Sanders
    “Verrekte mongol, verrekte koekwaus” (14 februari 2011) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Marcel van Roosmalen
    “De Mos(sen)” (4 oktober 2019) op nrc.nl