koekwaus
- koek·waus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koekwaus | koekwausen |
verkleinwoord | - | - |
de koekwaus m
- (scheldwoord) iemand die zich dom gedraagt
- ▸ Terwijl de rest van het land zich begon af te vragen waarom er in Den Haag toch zoveel mensen wonen die een paar afslagen hebben gemist, werd de Hagenees in ex-voetbaltrainer Aad de Mos wakker. ‘En ik dan?’ moet Aad gedacht hebben. ‘Ik ben toch ook koekwaus en ik heet ook nog eens De Mos, waarom krijg ik geen aandacht?’[2]
- Het woord koekwaus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Ewoud Sanders“Verrekte mongol, verrekte koekwaus” (14 februari 2011) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Marcel van Roosmalen“De Mos(sen)” (4 oktober 2019) op nrc.nl