knorren
- knor·ren
- In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van varkens maken’ voor het eerst aangetroffen in 1470 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knorren /'knɔrə(n)/ |
knorde /'knɔrdə/ |
geknord /ɣə'knɔrt/ |
zwak -d | volledig |
knorren
- inergatief (dierengeluid) een geluid voortbrengen zoals een varken
- inergatief misnoegen, ontevredenheid uiten op boze wijze
- (informeel) snorken, snurken
- het knorren van de maag
honger hebben
- Dat was hard nodig want zijn maag knorde verschrikkelijk. Zelfs in dit land scheen je het met een lege maag niet lang vol te houden. [3]
- • Ik zette mijn tent op een afgelegen veldje op. Met knorrende maag verwarmde ik een zak vriesdroge spaghetti bolognese op mijn JetBoil Minimo gaspit. [4]
1. een geluid voortbrengen zoals een varken
- Het woord knorren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knorren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "knorren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ knorren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 72
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.