grommen
- grom·men
- In de betekenis van ‘dof brommend geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1440 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
grommen |
gromde |
gegromd |
zwak -d | volledig |
grommen
- inergatief een dreigend geluid voortbrengen
- Er werd gegromd en geblaft, maar tot een gevecht kwam het niet.
- overgankelijk nijdig op brommende toon uiten
de grommen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord grom
- Het woord grommen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grommen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "grommen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Baantjer, A.C.De Cock en een recept voor moord (2007) ISBN 902612239X; p. 1
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be