grom
- grom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grom | grommen |
verkleinwoord | grommetje | grommetjes |
de grom m
- grommend geluid, meestal geen teken van tevredenheid [3]
- ingewanden
- afval
vervoeging van |
---|
grommen |
grom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grommen
- Ik grom.
- gebiedende wijs van grommen
- Grom!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grommen
- Grom je?
- Het woord grom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grom" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "grom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be