keur
- keur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keur | keuren |
verkleinwoord | keurtje | keurtjes |
- stempelmerk dat het gehalte aan goud of zilver aangeeft
- veel keus van hoge kwaliteit, uitgelezen verscheidenheid
- in deze categorie vindt u een keur van kasten voor de kinderkamer
- (geschiedenis)(waterbeheer) plaatselijke verordening (b.v. gildekeur, waterschapskeur)
- [2] keus, keuze, optie, verkiezing
2. uitgelezen verscheidenheid
vervoeging van |
---|
keuren |
keur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuren
- Ik keur.
- gebiedende wijs van keuren
- Keur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuren
- Keur je?
- Het woord keur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keur" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "keur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ keur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be