keurlijk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- keur·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | keurlijk |
verbogen | keurlijke |
partitief | keurlijks |
Bijvoeglijk naamwoord
keurlijk
- (verouderd) heel goed aan de gebruikelijke eisen voldoend
- ▸ En ik zal wel minder hebben, maar echter alles zal keurlijk en keurlijk zijn, want ik heb een benisten kastenmaker die mooi en zindelijk werkt.[2]
- (verouderd) niet snel tevreden
- ▸ ⧖ Wy vinden te Romen en elders blijken genoeg, dat'er een konstige kennis der maetschiklijkheit geweest is. En of wy schoon tot haere onfeylbaere kennis niet en geraken, zoo zal nochtans ons oog keurlijk worden, in 't vermijden der wanstalticheden, die gemeenlijk deur 't naevolgen van de gemeene natuer worden voortgebracht, zoo wy op de waere maetschiklijkheyt beginnen te verlekkeren.[3]
Synoniemen
- [1] keurig, netjes, voortreffelijk
- [2] kieskeurig, kritisch
Gangbaarheid
- Het woord 'keurlijk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Betje Wolff en Aagje Deken (eds. W.F.G. Breekveldt e.a.)“Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut.” (1992; origineel 1793-1796), Querido, Amsterdam, ISBN 902140575X, p. 153
- ↑ Weblink bron Samuel van Hoogstraten“Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt.”, fotografische herdruk (1969; origineel: 1678), Davaco Publishers, Holland, p. 51/52